Gerard Cox

Gerard Cox - de klop op de deur lyrics

rate me

<b>de klop op de deur</b> by <i>Gerard Cox</i><br />(De heer zit in zijn zetel)

De heer

Een bittere kou regeert en slaat het land in boeien

De sneeuw jaagt rond het huis, de oostenwinden loeien

't Is of een kwade ramp met schrikkelijk gerucht

Zich haastig hierwaarts spoedt aan d'onheilzwang're lucht

Een vreeslijk voorgevoel waart rond in al mijn leden

Hier; en ook hier; en daar. Veel duist're mogelijkheden

Van wanspoed en ellend' bestormen borst en brein

Deez' avond dreigt er een ramp en rouw te zijn

Van kommer en beklag. En 't is mij reeds te moede

Alsof een onheilsboo zich naar dit huis komt spoeden

Alsof elk ogenblik de klopper op die poort

Zijn komst verkonden zal, alsof een ijs'lijk woord

Een gruwelijk bericht zich in dien klop zal melden

(er wordt geklopt)

Wat droomd' ik toch vannacht? Wat dat me op eenmaal kwelde

En d'adem mij ontnam? Mij docht: een zware vuist

Vroeg toegang tot mijn deur, een grof en ongekuist

Verzoek om mijn gehoor, en 'k dorst daarom niet dralen

En snelde naar de poort. Gaat zich die droom herhalen

(klop)

Nog voel ik 't klamme zweet dat op mijn voorhoofd lag

Toen ik het eerste licht weer aan mijn venster zag

(klop)

Maar droom of waak ik nu? Verbeeldde ik mij te horen

Dat juist de klopper viel? Komaan, geen tijd verloren

(klop)

Voorwaar, het is een klop. En een op deze poort

Wie niet graag wachten wil die maakt gemeenlijk voort

't Zij dus mijn enig wil, nu ras te onderzoeken

Wie daar te deure staat en 't raadsel uit zijn doeken

Te halen

(klop)

Weer een klop. Mijn oor bedriegt zich niet

't Is waar, 'k ben niet meer jong, heb op bepaald gebied

Niet meer de eendere, van ouds gewende krachten

En met de ouderdom vermeerderen de klachten

Maar mijn gehoor is goed, nog even scherp en klaar

Als in mijn blijde jeugd

(klop)

Een tweede klop! Voorwaar

Wie daar ter poorte staat kan weinig zijn gelegen

Aan al te lang gewacht, na over koude wegen

In sneeuw en storm en wind naar hier te zijn geijld

't Is of hij roept: Maak voort! Daarom dus niet verwijld

En naar hem toegegaan met overhaaste schreden

Opdat dit laat bezoek hier ras kan binnentreden

(klop)

Geen twijfel meer: wat hier geboden is, is spoed

Want stel: het is mijn zoon, bemodderd en bebloed

Weerkerend uit de strijd tegen de heer van Vooren

Wanhopig of men nog zo laat zijn klop zou horen

Of 't zou mijn broeder zijn, de koene Diederik

Die smeken komt om hulp. Dan was elk ogenblik

Van dralen misselijk; dan zou 'k mij nooit vergeven

In 't barre uur van nood te traag te zijn gebleven

(klop)

Dan mocht men later mij dat schrikkelijk verwijt

Te laat te zijn geweest, te slordig met de tijd

Als gloeiend kolenvuur over het hoofd uitstorten

Dat nooit! Mij zal het nooit aan snelle draadkracht schorten

Mij is voortvarendheid nooit ijdel toegedicht

Haast zij dus mijn parool, slagvaardigheid mijn plicht

(klop)

Voeten, doet vleugels aan; thans naar de poort gevlogen

En gij, wijd open nu, helder en waaks, mijn ogen

(klop)

Ik kom. Ik hoor uw klop, die dringend luide bee

Om toegang tot mijn huis, zijn warmte en zijn vree

Schep moed, o kloppershand, ik doe u welhaast open

Gij moogt op ras gehoor in deze zalen hopen

Hier slaat een groot warm hart, dat met u is begaan

En dat u niet vergeefs dien klopper zo doet slaan

Ik kom, zo snel ik kan. Ik heb uw stem vernomen

Al wat ik nog verlang, al wat ik doe is komen

De rei van Amsterdamse maagden

O heerlijk uur, wanneer na 't zwerven

Langs velden, wegen, hoeven, erven

De reiziger een woning vindt

Waar hij zijn moeheid af mag leggen

En 't wedervaren uit mag zeggen

Als een ter borst gekoesterd kind

(klop)

Waar alle koude wordt vergeten

Waar hem het welkom wordt geheten

Van 't vrolijk, lustig spelend vuur

Waar alle zorgen zijn gevloden

Waar bedden hem tot rusten noden

O heerlijk, heerlijk, heerlijk uur

(klop)

De heer

Zo is het. En dat uur zal weldra slaan voor hem

Die daar te kloppen staat en straks gezicht en stem

En leden krijgen zal en voor mij staan en spreken

Een levend mens als ik, met deugden en gebreken

Mij onbekend wellicht, wellicht ook lang vertrouwd

Maar welkom aan mijn haard en 't knetterend hout

(klop)

Maar kom, 't is nu geen tijd voor al te veel gevoel

Neen, ik verman me opdat ik fluks mijn enig doel

De poort te openen, ten uitvoer kan gaan leggen

Wie zal het zijn? Waarom? En wat heeft hij te zeggen

Mijn hand grijpt naar de klink, mijn oog is reeds gericht

Op 't hout dat weldra wijken zal voor mijn gezicht

Mijn lippen vormen reeds de eerste welkomstzinnen

Welaan, deur, open u. Gij, wie ge ook zijt, treedt binnen

(Hij opent de poort, er staat niemand)

Wees welkom in mijn huis, welks dorpel wordt gesleten

Door vriend en vreemdeling, door boeren en poeten

Waar spijs en drank en vuur met allen wordt gedeeld

En waar de diepste wond met liefde wordt geheeld

(Hij ziet dat er niemand staat)

Mijn God, hier klopt iets niet. Hier is iets niet in orde

Hier schijnt een ogenblik met mij gespot te worden

Want hoe heb ik het nu? Bedriegt mijn oog zich niet

Nee, 't zegt mij onverbloemd dat het hier niemand ziet

Geen man, geen vrouw, geen kind, maar niet slechts geen van dezen

Ook geen onstoffelijk en ook geen dierlijk wezen

Geen vijand en geen vriend, geen bruin of blank of blond

Ja, in het kort gezegd en saamgevat: geen hond

En toch, daar werd geklopt, ik kan mij niet vergissen

En ik verkeer toch ook niet in het ongewisse

Dat het geluid van hier, uit deze richting kwam

Nog sterker: dat het op dit hout zijn aanvang nam

En daarna werd herhaald en dit vertrek vervulde

Of hoorde ik niet goed? Dat ware niet te dulden

Maar ben ik, toen die klop op 't houtwerk was vernomen

Dan soms niet onverwijld te antwoorden gekomen

Heb ik soms niet terstond, zo haastig en zo snel

Als ik verlangen kon van mijn verzwakt gestel

Mijn avondlijk gepeins en dromen onderboken

Heb ik mijn hand niet rap ter welkom uitgestoken

Neen, voor dit ongeval treft mij voorwaar geen schuld

Deze bezoeker had niet het geringst geduld

Maar wat verbeeldt men zich! Dat men mij kan schofferen

Een klop en men is heen! Wat denken zulke heren

Houdt men mij voor een gek? Houdt men mij voor te goed

Hoe meer ik eraan denk, te heter kookt mijn bloed

(De heer zijgt in zijn zetel ineen)

De rei van Amsterdamse maagden

Waar werd besmeurder eer

Dan in deez' edele heer

Ter aarde ooit vernomen

Die toch met overhaaste pas

Ter deure was gekomen

Waar was oprechter toorn

Dan in zijn stem te hoorn

Nooit eerder te Enkhuizen

Zijn woede blijft als nooit tevoor

Nog in ons oor

Nasuizen

De heer

Vermoeidheid overvalt opeens mijn oude leden

Ik deed er 't beste aan, mij naar mijn legerstede

Die trouwe lieve troost van d'oude dag te spoen

Hier staat mij op dit uur der nacht niets meer te doen

(klop)

Tenzij..., maar 't kan niet zijn. Staat mij daar thans ter deure

Een tweede onverwacht mirakel te gebeuren

Of is 't een spookgeluid? Dwaalt hier op d'oude grond

Omheen mijn hoge burcht een schim, een klopgeest rond

(klop)

Het lust mij, onverwijld ter poorte heen te snellen

En 't raadsel van dien klop in 't klare licht te stellen

Welnu dan, even rap en haastig als zopas

Derwaarts met d'eendre spoed die steeds de mijne was

(klop)

En met dat kloek beleid dat in mijn lange leven

Mijn eigenschap, mijn roem, mijn glorie is gebleven

(klop)

O 'k hoor het al te wel, 't is het vertrouwd geluid

Geen lied, geen klokgelui, noch 't lachen van een bruid

Geen donderslag, geen snik, geen zang van nachtegalen

Geen handgeklap, geen kik, geen dreunen van heipalen

Geen hond die blaft, geen voet die tegen houtwerk schopt

Geen zagen, geen geboor, neen neen, hier wordt geklopt

In deze zekerheid kan ik mij veilig weten

En mij ten tweede maal tot opendoen vermeten

(Hij opent de deur, daar staat de rei van Amsterdamse maagden)

Hoe nu? Dan toch bezoek in deze winternacht

En een, naar ik bemerk, van 't vrouwelijk geslacht

Noem mij terstond uw naam

Rei

Jawel heer

De heer

Zonder schromen

En zeg me ook onverwijld waarom gij zijt gekomen

Doe zonder aarzeling uw kort of lang verhaal

En ken daarbij geen vrees, geen uitstel, geen gedraal

Rei

Welaan dan heer, ik ben

De heer

Spreek als een onverdachte

En trouwe gast van 't huis en wil niet langer wachten

Rei

Zeer juist

De heer

Want als er iets is dat ik niet verdraag

Dan is het wel getalm, getreuzel taai en traag

Rei

Mijn naam is

De heer

Ja, ik haat de omhaal van veel woorden

Vooral als men een ander juist tot haast aanspoorde

En dan tot wederwoord slechts bangelijk zwijgen kreeg

Ik zweer u dat mijn bloed mij steeds naar 't voorhoofd steeg

Als ik geen antwoord hoorde op het met klem gevraagde

Rei

Welnu, ik ben de rei van Amsterdamse maagden

De heer

Ik kan geen dralers zien. Ik mijd ze als de pest

Ik smijt ze net zo lief met modder en met mest

Als men mij wachten laat, dan krijgt mijn woede vleugels

Of wordt een driftig paard, dat wegdraaft zonder teugels

Uit Amsterdam? Maar had dat dan meteen gezegd

En maagden? Hoor ik 't goed? Bestaan die dan nog echt

Rei

't Is slechts een schuilnaam heer, ik ken het volle leven

De heer

En "Wat is in een naam" heeft Vondel reeds geschreven

Rei

Wij weten onze weg. Wij kennen alle zonden

En doen ze ook

De heer

Bijlo! Ik raak goed opgewonden

Rei

Men kent mij overal. Mijn lof is reeds bezongen

Door menig oude heer en af en toe een jonge

Mijn naam is Adelheid, en 'k heb u veel te bien

Ik klop en veeg en zuig en bijt nog bovendien

De heer

Het hemelse gerecht heeft zich ten lange leste

Erbarremd over mij met deze liefste geste

Het bloed stijgt naar mijn hoofd, vaarwel mijn avondrust

Nooit werd een ouder man verteerd door groter lust

Mij zijn in mijn bestaan veel dromen overkomen

Maar dit hier overtreft mijn allernatste dromen

't Is of het Neerlands bloed weer stromen gaat door d'aadren

Mij lust het heel de nacht eens goed met u te vaad'ren

Op naar het slaapvertrek, recht naar mijn legerstede

Want ik zeg altijd maar

Rei

Stil heer, ik ga al mede

(er wordt geklopt)

Maar wordt daar niet geklopt

De heer

Neen neen, dat is de wind

Die aan 't spoken slaat in 't eeuwenoud gebint

(klop)

Rei

Maar 'k hoor daar toch een klop

De heer

Gij hebt iets aan uw oren

Geloof me, wat ik ook nog heel goed kan is horen

De liefde tot een maagd is ieder aangeboren

(c) Gerard Cox

Get this song at:  amazon.com  sheetmusicplus.com

Share your thoughts

0 Comments found